Tot ongeveer 1745 was de Demerara rivier en het omliggende gebied slechts bekend door de Nederlanders die daar een eenvoudige handelspost hadden opgericht. Het hoofdkwartier van de gehele regio was gelegen in de monding van de Essequibo rivier, eerst bij fort Kijk Overal, daarna bij Cartabo en later bij fort Zeelandia. Deze rivier, in het noorden van Zuid-Amerika, tegenwoordig Brits Guyana, werd al vanaf het begin van de 17de eeuw door de Nederlanders bezocht.Vanaf 1750 werd meer aandacht besteed aan het koloniseren van de Demerara rivier, die zoveel kleine vertakkingen en kreken had, waardoor de omliggende grond zeer vruchtbaar was. Het was daarom aantrekkelijk om er suiker en koffie te verbouwen. Zodoende werd de kolonie steeds belangrijker voor de WIC. Vanaf 1752 had de kolonie Demerara zijn eigen commandeur, Johathan Storm. In 1755 vestigde hij zich op de plantage met de naam Standvastigheid aan de oostelijke oever van de Demerara rivier. Het eiland Borsselen werd aangewezen als bestuurscentrum van de kolonie. Dit eiland was nogal veraf gelegen van de monding van de rivier. Dit had nadelen, vooral voor de schepen die er naartoe kwamen om te handelen. Daarnaast was het eiland klein van omvang en waren er weinig mogelijkheden tot uitbreiding van de nederzetting. Ten slotte bleek ook de levering van vers drinkwater en brandhout een probleem. Toch bleef Borsselen lange tijd de hoofdplaats van Demerara, waarschijnlijk omdat de plantages van de commandeurs dichtbij lagen. Van 1781 tot 1786, tijdens de Franse bezetting, werden er aan de oostelijke zijde van de monding van de Demerara enige gebouwen neergezet die later, na het vertrek van de Fransen, het centrum van een nieuwe nederzetting zouden vormen met de naam Stabroek. Het fort dat hier door de Fransen gebouwd was werd herdoopt in fort Willem Frederik. Het gebied werd bewoond door indianen: de Arowakken en de Warouwen, die vreedzaam met de nieuwkomers handelden.