Ten oosten van de Braziliaanse kust, ongeveer op de hoogte van de stad Fortaleza, ligt de archipel Fernando de Noronha. Deze kleine eilanden werden door de WIC in 1630 in bezit genomen. In datzelfde jaar bouwden de Nederlanders een fort in het noorden van het grootste eiland. Waarschijnlijk stond het fort op een heuvel aan de baai van Santo Antonio, de belangrijkste ankerplaats van deze eilanden waar later de Portugezen dit fort hebben herbouwd. Het fort, bekend met de Portugese naam Forte de (Nossa Senhora de) Remedios, was in 1654, het jaar van de Nederlandse capitulatie, de laatste versterking die door de Nederlanders in Brazilië werd verlaten. Het gebouw diende ook als hospitaal voor gewonde soldaten, een functie die ook later door de Portugezen werd behouden. De eilanden Fernando de Noronha bleken al snel van weinig belang te zijn omdat ze weinig opleverden. Bovendien werden de eilanden geteisterd door ratten die het verbouwen van allerlei gewassen onmogelijk maakten. De WIC plaatste Gillis Venant (met een paar slaven en 23.000 gulden) op het eiland en gaf hem de opdracht mee het gewas indigo, dat uit het oosten kwam, te gaan verbouwen. Dit bleek geen succes. Er wordt in een document van de WIC (in een brief van 26 maart 1634 van Willem Joostensz. Glimmer. Nr. 50 folio 56, zie 'Oude WIC-archief' in het Nationaal Archief, Den Haag) gesproken over fort Ceeburgh dat zou liggen op een van de eilanden Fernando de Noronha.