Al in 1482 vestigden de Portugezen zich in São Jorge da Mina, ofwel Elmina aan de Goudkust. Tien jaar daarvoor waren immers de rijke goudlanden ontdekt. De naam Elmina betekent letterlijk: 'de mijn'. De Portugese handel werd zo omvangrijk, dat de plaatselijke handelaren hulp nodig hadden bij het transport van de goederen naar het binnenland, zoals bij het transport van lakens, linnen en koper. Om aan deze vraag te voldoen zetten de Portugezen in het begin van de 16de eeuw een handelsnetwerk van slaven op. Toen de goudmarkt instortte doordat het goud uit Mexico goedkoper werd, verslapte de Portugese macht aan de Goudkust zodanig dat Nederlandse aanvallen niet langer meer afgeweerd konden worden. Vanaf 1637 wordt Elmina het hoofdkwartier van de Nederlanders aan de Goudkust. Dat blijft zo tot 1872-1873 als de Nederlanders het gebied verlaten. Tijdens de Nederlandse aanwezigheid groeide Elmina uit tot 15.000 in de 18de eeuw. Vooral de handel in goud en slaven was voor de WIC van grote betekenis. De omvang van het fort Elmina geeft duidelijk aan hoe belangrijk deze handelspost -dé doorvoerhaven van slaven naar de nieuwe wereld
aan de Goudkust was. Volgens Barbot, die het fort in 1682 bezocht, kende dit fort geen gelijkwaardige variant aan de Goudkust.Het WIC-bestuur in Elmina bemerkte dat een goede verstandshouding met de Ashanti de handel vergemakkelijkte. De Ashanti bestonden uit diverse stammen uit het achterland van de Goudkust. Zij hadden zich op het einde van de 17de eeuw verenigd. Tot aan het einde van de Nederlandse aanwezigheid op de Goudkust in 1872, was het proberen de banden met de Ashanti in stand te houden een belangrijk doel van de Nederlanders.Na de verovering van Elmina op de Portugezen bouwden de Nederlanders een tweede fort, genaamd Coenraadsburg ofwel St. Jago. Deze vestiging werd neergezet op de heuvel tegenover fort Elmina, waar eerder een kerkje van de Portugezen stond. De Portugese kerk werd omgebouwd tot een veilinghal.