Matara was een belangrijke stapelplaats op zuidelijk Ceylon. Kaneel en olifanten vormden de belangrijkste handelswaar van Matara. Olifanten werden gevangen door ze in een fuik te jagen, waar ze dan één voor één uitgehaald en vastgebonden konden worden. Daarna werden ze naar Ceylonees gebruik gedoopt. Een nog wilde olifant werd tussen twee tamme soortgenoten geplaatst. De olifanten werden verkocht aan Indiase vorsten die ze in tijden van oorlog inzetten als een soort levende tanks. In Matara oefende de VOC territoriaal gezag uit en dus kon zij er belasting heffen. Een verscherping van de belastingreglementen leidde in 1760 tot een opstand van de plaatselijke bevolking tegen het gezag van de VOC. Deze opstandelingen kregen hulp van de koning van Kandy, met wie de compagnie al geruime tijd op voet van oorlog stond. De compagnie wist de oorlog te winnen, maar het prestige van de VOC in deze streek was ernstig geschaad. In Matara werd daarom een nieuw en groter fort gebouwd.