De meest westelijk gelegen Nederlandse vestiging aan de Wilde Kust was die aan de rivier de Pomeroon, waar Zeeuwse landverhuizers kort na 1656 de nederzetting Nieuw Middelburgh stichtten. Deze pionierskolonie kwam al in 1689 tot een voortijdig einde als gevolg van een aanval en plundering door Franse kapers, waarna het ruim een eeuw duurde voor opnieuw serieuze plannen werden opgevat voor de aanleg van plantages aan de Pomeroon.
Dit gebeurde pas na de opheffing van de WIC in 1791, toen Essequibo en Demerara onder de Raad der Koloniën waren geplaatst en onder het beleid van de nieuw aangestelde gouverneur Willem August Sirtema, baron van Grovestins (1791-1795), een periode van economisch herstel werd ingezet.