In 1664 werd in de Republiek bekend dat de Engelsen enkele WIC-forten op de Afrikaanse kust hadden veroverd alsmede Nieuw-Nederland, i.e. het WIC-gebied in Noord-Amerika. Het was aanleiding voor raadpensionaris De Wit om een vloot onder leiding van Michiel de Ruyter opdracht te geven naar deze gebieden te varen en de betreffende bezittingen te heroveren.
Michiel de Ruyter was op dat moment op weg naar de Middellandse Zee voor een campagne tegen de Barbarijse Zeerovers, en ontving op 1 september in het Spaanse Cádiz zijn nieuwe instructies. Op 5 oktober was hij klaar om met zijn twaalf schepen richting de Afrikaanse kust te varen. De maanden daarop wist hij de Engelsen te verdrijven van het eiland Gorée voor de Senegalese kust, verwoestte en plunderde hij Engelse bezittingen op de kust zoals Freetown, heroverde hij het WIC-fort Witsen, bezocht hij het Nederlandse Elmina en veroverde hij het Engelse fort Cormatine (naderhand omgedoopt tot Amsterdam). Hierop stak de vloot de Atlantische Oceaan over om eerst in de Cariben, en daarna aan de noordoostkust van Amerika, de Engelsen alle mogelijke schade te doen. Hierbij werden geen gebieden her- of veroverd: wel werd een groot aantal Engelse schepen buitgemaakt en werd een kleine Engelse nederzetting op Newfoundland aangevallen en verwoest.
Deze gevechten tussen de Engelsen en de Nederlanders vormden de openingszetten van de Tweede Engelse Oorlog, die vanaf 1665 ook in Europese wateren losbarstte.