Het eerste Nederlandse fort bij Sumenep, dat vooral agrarische producten aan de VOC leverde, stamt uit 1705 en stond aan de monding van de rivier. Het fort dat zowel een militaire als een civiele bestemming had, stond onder bevel van een koopman of een onderofficier gebruikt. In 1780 kreeg een militair de leiding over het fort.
In 1783-1785 werd in Kalimo’ok op een heuvel 200 meter ten noorden van de rivier een groter fort gebouwd. De afstand tot de riviermond bedroeg ongeveer drie kilometer en tot de plaats Sumenep zeven kilometer. Het nieuwe fort was vierkant met vier bastions op de hoeken. Er waren twee ingangen: de hoofdpoort aan de zuidkant en een kleiner poort in de noordelijke muur. De muren waren 1,3 meter dik en ongeveer 4,5 meter hoog. Een luitenant voerde het bevel over het garnizoen van 25 tot 30 Europese militairen. De bewapening bestond uit vier kanonnen.
In 1811 leidde de bezetting van Sumenap tot hevige gevechten met het Engelse invasieleger. Het fort schijnt daarbij geen rol te hebben gespeeld. Majoor William Thorn, die zijn ervaringen tijdens de veldtocht optekende in het boek The conquest of Java, schreef dat het fort in slechte staat verkeerde en werd gebruikt als depot.
Omsteeks 1847 was het fort weer in goede staat. Het fort (ook wel redoute genoemd) Sumenap werd tot 1871 gerekend onder de permanente versterkingen van de vierde klasse (tegen een binnenlandse vijand) Tijdens de Japanse bezetting (1942-1945) deed het fort dienst als hospitaal. Na de Indonesische onafhankelijkheid werd het gebruikt als zoutpakhuis (Madoera is van oudsher een belangrijke zoutproducent.) Tegenwoordig gebruikt de veterinaire dienst het fort als quarantainestation voor vee. Hiervoor zijn binnen en buiten het fort stallen gebouwd.