Omdat Kaap de Goede Hoop de plaats was waar de VOC-schepen elkaar op hun uit
en thuisreis kruisten werd er in 1652 door Jan van Riebeeck een verversings
en bevoorradingsstation gesticht. Na enkele jaren breidde de plaats zich snel uit omdat ook schepen van andere mogendheden gebruik maakten van de VOC-faciliteiten. Rond de vestiging werden voor dit doel landbouwbedrijven gesticht. Behalve VOC-personeel en een groot aantal Aziatische en Afrikaanse slaven bestond de bevolking uit vrije ondernemers en ambachtslieden die goede zaken deden met het vele scheepsvolk. De vestiging aan de Tafelbaai was nooit bedoeld als winstobject voor de VOC. Alleen als er een grote blanke boerenbevolking kwam zou de Kaap zich kunnen bedruipen. Tot het einde van de 17de eeuw bewoonde de Europese bevolking alleen het gebied tussen Kaapstad en de eerste bergketens van de Zuidwest-Kaap, een gebied van ongeveer 70 bij 100 kilometer, maar na 1720 begon men zich over het binnenland te verspreiden. Tussen 1720 en het eind van de 18de eeuw werd het gebied van de kolonie ongeveer tien maal zo groot, terwijl tegelijkertijd de blanke bevolking van 2000 tot 15000 steeg. Kaapstad was door de VOC gesticht als een bevoorradings
en verversingsstation. Het moest voorzien in verse leeftocht van de compagniesschepen. Ook was er een hospitaal gevestigd. De VOC hield de vestiging zo klein mogelijk om de kosten te drukken. Boerenbedrijven rond de vestiging leverden vee
en landbouwprodukten, waaronder wijn, tegen vaste prijzen aan de VOC. Een deel van het levend vee werd in de 17de eeuw verkregen door ruilhandel met de Hottentotten. Later legden ook de blanke kolonisten zich op veeteelt toe. De expansie van de Europese bevolking ging gepaard met het verdrijven van de Khoi-khoi en San bevolking van hun land. Deze volken voorzagen in hun levensbehoeften door jagen en het hoeden van vee. Vanaf ongeveer 1775 kwamen de Xhosa en de oostelijke kolonisten in botsing. Beide hadden het voorzien op vruchtbare zomerweiden. De commandeur van Kaapstad zetelde in Kasteel de Goede Hoop en behartigde de belangen voor het gehele gekoloniseerde gebied van Zuidelijk Afrika en vanaf 1638 ook voor het eiland Mauritius tot 1710 toen de vestiging aldaar werd opgeheven. In de achttiende eeuw steeg de status van Kaapstad tot die van gouvernement, tot zij in 1795 door de Engelsen in bezit werd genomen.