Nadat de VOC in 1662 van Taiwan was verdreven heeft zij geprobeerd toegang te krijgen tot de porselein
en zijdehandel in de havenstad Fuzhou, die toen ook Hocksiew werd genoemd. De compagnie werd daar in de handel echter gehinderd door allerlei bureaucratische restricties. Al in 1655 was er een Nederlands gezantschap naar het keizerlijk hof in Beijing (Peking) gegaan, maar over handelsvoorwaarden viel daar niet praten. Zo'n bezoek werd daar slechts gezien als een eerbewijs waar de keizer recht op had. In 1666 werd een tweede gezantschap naar Peking gestuurd. Deze vond plaats onder leiding van ambassadeur Pieter van Hoorn. Maar behalve prachtige beschrijvingen van China leverde deze reis wederom niets op. Hoewel het handelskantoor te Fuzhou nauwelijks winstgevend was heeft de VOC het toch nog tot 1681 gehandhaafd.